Een mooie dag om te sterven

Leestijd: circa 11 minuten.

‘Heren, vandaag is een mooie dag om te sterven!’ Met die macabere boodschap begroet assistent-coach Johnny Bach begin jaren negentig vaak de spelers van de wereldberoemde Chicago Bulls, als hij ‘s ochtends hun trainingshal binnenwandelt. De grijze zestiger met de energie van een twintigjarige staat binnen de Bulls niet voor niets bekend als Doctor Doom. Als je hem moet geloven loert altijd en overal gevaar.

Misplaatste humor, hoe Bach over de dood praat? Als iemand tijdens zijn leven geconfronteerd wordt met de dood is hij het wel. Als marinier ziet hij met eigen ogen de dood en het verderf die de atoombom op Nagasaki aanricht. Zijn tweelingbroer Neil, piloot bij de luchtmacht, keert kort daarvoor niet meer terug na een missie boven de Grote Oceaan. En als gevolg van het stressvolle bestaan als NBA-coach staat Bachs hart in 1995 anderhalve minuut stil.

Zijn verwijzing naar de dood is dan ook geen kunstgreep om superster Michael Jordan en de andere spelers van de Bulls te motiveren. Nee, ex-militair Bach is bloedserieus. Sport is als oorlog. In de keiharde wereld van de NBA overleef je alleen met een ijzeren discipline, door te oefenen tot je erbij neervalt en door totale toewijding aan het team.

Op basis van die heilige overtuiging ontpopt Bach, een kleinkind van immigranten uit Amsterdam en Kampen, zich begin jaren negentig tot het brein achter de wereldberoemde verdedigingstactieken van de Bulls. Mede dankzij hem domineren zij tussen 1991 en 1998 de NBA, zoals vrijwel geen enkel team ooit de NBA domineerde. En mede dankzij hem wint Michael Jordan, met wie hij een bijzondere band heeft, in die periode maar liefst zes NBA-titels en wordt Jordan in korte tijd een wereldster.

Nadat hij met de Bulls geschiedenis schrijft, duikt Bach rond 2007 ook in zijn eigen geschiedenis. Hij reist naar Nederland, waar hij op zoek gaat naar informatie over de Nederlandse wortels van zijn grootouders. Die vindt hij niet, ondanks zijn bezoek aan archieven in Amsterdam. Maar jaren later, in januari 2016, kan ik hem hun boeiende verhaal alsnog vertellen. En ik ben net op tijd.

Johnny Bach als speler van de Boston Celtics, in het seizoen 1948-1949. Foto: celticslife.com.

Het is december 2015 en ik heb al maandenlang geen contact meer gehad met Bach. De laatste keer dat ik hem sprak was in het voorjaar. Toen klonk hij nog kwiek en levenslustig, vanuit zijn appartement in een hoge woontoren in downtown Chicago, van waaruit hij het stadion van de Bulls in de verte ziet liggen. Maar sinds dat laatste telefoongesprek is het stil aan de andere kant van de lijn. Op de door zijn vrouw Mary ingesproken boodschap op de voicemail na. ‘Please leave a message’ hoor ik zijn negenentwintig jaar jongere vrouw, een advocate uit Chicago, keer op keer zeggen. Maar Johnny en Mary bellen niet terug. 

Dan, op een avond, neemt er iemand op. Een voor mij onbekende vrouw antwoordt dat het niet zo goed gaat met Johnny. Hij ligt in het ziekenhuis. ‘Bel voorlopig maar niet terug.’ Teleurgesteld hang ik op, terwijl voor mij op tafel de informatie ligt die ik gevonden heb over Bachs grootouders en overgrootouders. Hun sporen lopen terug naar Amsterdam en Zwolle. En naar een hoedenwinkel aan de voet van de Lebuïnes, de kerktoren die de binnenstad van mijn woonplaats Deventer domineert. Woonden de Bachs er nu nog, dan waren we praktisch buren geweest. 

Maar ik ben bang dat ik hem nooit meer spreek. Zelfs Bach, een prototype van wat schrijver Tom Brokaw ‘The Greatest Generation’ noemt, heeft niet het eeuwige leven. Het minste dat ik kan doen is er toch voor zorgen dat hij, ook al kan hij niet meer aan de telefoon komen, te weten komt wat ik uitgezocht heb? Zeker nadat Bach mij meerdere keren zoveel over zijn eigen leven heeft verteld? Onze gesprekken gingen over zijn jeugd tijdens de Grote Depressie van de jaren dertig, zijn ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog en natuurlijk ook over zijn band met Michael Jordan, de beste basketballer ooit. Hij vertelde mij ook over zijn Nederlandse grootouders en zijn zoektocht die ik sindsdien kon voortzetten.

John William Bach komt in 1924 ter wereld in het New Yorkse stadsdeel Brooklyn, als kind van Jacob Cornelius Bach en de Ierse Kathleen McDermot, geboren in Dublin. Een paar minuten later wordt zijn tweelingbroer Neil geboren. Die heet eigenlijk Cornelius en is, zo vertelt Bach mij, vernoemd naar de Nederlandse grootvader van de jongens. Hun opa Cornelis Bach emigreert aan het einde van de negentiende eeuw samen met zijn vrouw vanuit Amsterdam naar Amerika.

‘Hij was kok op de Holland-Amerika Lijn’, aldus Bach, wanneer ik hem in 2014 voor het eerst uitgebreid telefonisch spreek. ‘Later bezat hij meerdere restaurants, onder meer in New York en in Kingston, in een streek die bekendstaat als “Dutch country”. Hij deed het goed als ondernemer, hij kon het zich veroorloven om elke zes maanden een bezoek aan Nederland te brengen.’

     Bach denkt regelmatig aan zijn grootouders. Zo nu en dan draagt hij het gouden vestzakhorloge dat ooit van zijn Nederlandse grootvader was. Die moet het weer van zijn vader gekregen hebben. Bach draagt het alleen op bijzondere dagen of als hij een trui met een vestzak draagt. ‘Het stamt uit 1875 en de naam van mijn grootvader staat erin gegraveerd. Ooit krijgt mijn oudste zoon het. Het staat symbool voor onze Nederlandse afkomst.’

Bach-114
Van 1950 tot 1968 was Bach coach van het universiteitsteam van Fordham (New York). Foto: Fordham University.

Johnny’s grootouders krijgen vijf kinderen, waaronder zijn vader John. Die heeft geen zin om zijn leven in zijn vaders restaurants te slijten, vestigt zich in Brooklyn en als zeeman in de koopvaardij vaart hij de hele wereld over. In Brooklyn wonen zijn twee zoons onder meer tussen grote groepen Nederlandse, Ierse en Duitse immigranten. Het leven moet er niet gemakkelijk zijn. Bach beleeft zijn jeugd tijdens de Grote Depressie die Amerika in de jaren dertig teistert.

Het basketbal, dat afleiding biedt, wordt de broers met de paplepel ingegoten. Samen met Neil struint Johnny de pleintjes in de buurt af, op zoek naar andere jongens om tegen te spelen. Basketbal wordt hun gedeelde passie en Johnny staat in het basketbalgekke New York al snel bekend als een groot talent.

 Begin jaren veertig gaat Bach studeren, maar eigenlijk weet hij allang wat hij echt wil: het leger in, of bij de marine. Als zijn vader en broer zich tijdens de Tweede Wereldoorlog bij de Amerikaanse marine en luchtmacht melden voelt hij zich geroepen om direct hun voorbeeld te volgen. ‘Anders had ik mijn vader echt niet meer onder ogen kunnen komen.’ Hij dient enkele jaren als officier bij de marine. ‘We waren zwaarbewapend en ik vond het fantastisch!’ Zijn schip, de bijna tweehonderd meter lange USS Wichita, komt enkele dagen na de val van de atoombom aan in Nagasaki en de totale verwoesting maakt desondanks diepe indruk op de jonge Bach. Hij herinnert zich nog goed hoe zelfs shovels worden gebruikt om de vele lijken te begraven.

Een jaar eerder bereikte hem al het nieuws dat zijn tweelingbroer Neil, nog geen twintig jaar oud, niet was teruggekeerd van een van zijn missies boven zee. In Bachs woning hangt jarenlang een schilderij van een Avenger, het type vliegtuig dat zijn broer op die noodlottige dag bestuurt. Hoezeer Bach in eerste instantie ook geniet van het bestaan als marinier, de ‘luchtigheid van zijn jeugd’ zou door zijn oorlogservaringen voorgoed verdwijnen.

Na de oorlog pakt Bach het studeren weer op, bij de universiteit van Fordham in New York. Maar wederom slaat hij al snel een nieuwe weg in. In het voorjaar van 1948 wordt hij tijdens de jaarlijkse draft van universiteitsspelers namelijk gekozen door de Celtics uit Boston. Die zijn actief in de pas twee jaar oude basketbalcompetitie de Basketbal Association of America, de voorloper van de huidige NBA. Een van zijn ervaren ploeggenoten blijkt de acht jaar oudere Hank Beenders (zie hoofdstuk X), die in 1924 als achtjarig jongetje Haarlem vaarwel moet zeggen en in 1946 de eerste Nederlander in de NBA wordt. ‘Een grote, rustige vent met een goed schot’, herinnert Bach zich.

Het leven als basketbalprof bevalt Bach wel. Aan het begin van zijn tweede seizoen bij de Celtics gooit een beenblessure echter roet in het eten. Nog voordat de competitie begint krijgt hij te horen dat hij zijn boeltje kan pakken. Teleurgesteld treedt hij in dienst bij een vleesbedrijf waar hij opgeleid zal worden tot verkoper.

Maar weer loopt alles anders. Bach is nauwelijks aan zijn nieuwe uitdaging beginnen of hij wordt in 1950 gevraagd om coach te worden bij Fordham, de universiteit waar hij zelf studeerde. Met zijn 25 jaar is hij een van de jongste universiteitscoaches ooit. Hij twijfelt eerst ernstig of hij daarvoor in de wieg is gelegd maar uiteindelijk blijkt de rol van coach zijn roeping.

In die periode trouwt hij met zijn eerste vrouw, Eileen Henry, die in 1946 tot Miss New York City gekroond wordt. Samen krijgen zij later vijf kinderen. Niet alleen zijn vrouw maar ook Johnny is begin jaren vijftig al snel een bekendheid. Het universiteitsbasketbal – zeker in New York – is in die tijd nog vele malen populairder dan de NBA. De wedstrijden van Fordham in de Madison Square Garden, in hartje Manhattan, trekken geregeld tien- tot vijftienduizend toeschouwers: aantallen waar de NBA in die tijd alleen maar van kan dromen.

Bach werkt achttien jaar lang voor Fordham en is tien jaar lang coach van de universiteit Penn State. Hij wordt een gerenommeerde coach en in 1972 wordt hij als assistent bij het Amerikaanse basketbalteam meegevraagd naar de Olympische Spelen in München. Die halen het wereldnieuws omdat Palestijns-Jordaanse terroristen, op steenworp afstand van de verblijven van Bach en de zijnen, elf atleten en officials van de Israëlische ploeg gijzelen en vermoorden.

Ook op persoonlijk en sportief gebied wordt het toernooi voor Bach een zwarte bladzijde in zijn levensverhaal. Door gesjoemel van de scheidsrechters verliezen de Amerikanen in de finale van de Russen, tijdens de hoogtijdagen van het communisme. Het is daarnaast ook nog eens de eerste keer dat de Amerikaanse basketballers überhaupt een olympische wedstrijd verliezen. Bach en de rest komen hun zilveren medaille nooit ophalen. Mede door deze deceptie stapt hij kort daarna uit de basketbalwereld. Hij gaat doen wat zijn broer ooit deed: vliegen. Voor een fabriek in Pennsylvania maakt hij testvluchten met kleine, eenmotorige toestellen.

In 1979 – hij is dan 55 – lonkt opnieuw de NBA. Bach wordt assistent bij de Golden State Warriors uit Oakland, een stad onder de rook van San Francisco, aan de westkust. Vanaf 1983 is hij er zelfs drie seizoenen hoofdcoach. Maar in de wat vrijere rol als assistent blijkt Bach later pas echt tot zijn recht te komen.

In 1986 vraagt Bulls-coach Doug Collins hem namelijk om assistent te worden in Chicago. Zij kennen elkaar nog van de Olympische Spelen, waar Collins als speler deel uitmaakt van de selectie. Bach ontpopt zich bij de Bulls als iemand die goed ligt bij de spelers. Hij is rechtdoorzee, gaat voor hen door het vuur en gebruikt doorlopend militaire uitdrukkingen. Na afloop van gewonnen wedstrijden tekent hij regelmatig een grote schoppenaas op het bord in de kleedkamer, die in militaire kringen symbool staat voor de dood. Of hij tekent een kerkhof, met op de grafstenen de namen van de tegenstanders die de Bulls een voor een uitschakelen.

Zijn excentrieke persoonlijkheid en directheid maken hem mateloos populair bij latere sterspelers als Horace Grant en Scottie Pippen. Jonge, soms onbezonnen miljonairs die voor Bach echter veel respect hebben. De jonge, wat afstandelijke Jordan, die in 1984 het NBA-toneel betreedt, noemt hem zijn ‘persoonlijke coach’. Jordan is echter bij lange na nog niet de ultieme basketballer die hij later zou worden en in het seizoen 1986-1987, Bachs eerste seizoen met de Bulls, verliezen de basketballers uit Chicago meer wedstrijden dan dat zij er winnen.

     In 1989 ruimt Collins echter het veld voor Phil Jackson, een voormalige speler van de New York Knicks. Die weet van de Bulls een kampioensteam te smeden. Hij leunt daarbij niet alleen sterk op zijn onorthodoxe aanpak rond meditatie en filosofie maar ook op de levenservaring en verdedigende inzichten van Bach. Die geeft de verdedigende tactieken van de Bulls de naam ‘Dobermann-verdediging’. ‘Want spelers weten dat een Dobermann een grote, lelijke, gemeen uitziende hond is.’

De Bulls, die in die jaren een van de meest dominante teams in de geschiedenis van de NBA worden, winnen in 1991, 1992 en 1993 hun eerste drie titels.  Gemakzucht ligt op de loer, realiseren de coaches zich. Maar Bach houdt de spelers elke dag scherp. Wanneer zij na de rust weer het veld op lopen, in de wetenschap dat ze ver voorstaan, vraagt Bach bijvoorbeeld aan een van hen: ‘Hoeveel staat het eigenlijk?’ Zodra deze zijn geheugen probeert op te frissen, roept Bach vervolgens: ‘Nee, het is nul – nul!’ 

Van Bach leert Jackson de techniek om stukjes speelfilm in video’s met wedstrijdfragmenten te monteren, die spelers ter voorbereiding op aankomende wedstrijden bekijken. Een van zijn favorieten is Full Metal Jacket, een film van Stanley Kubrick over de oorlog in Vietnam. ‘Die laat zien hoe goed je kan worden als je maar oefent’, aldus Bach.

Zijn achtergrond als marinier en zijn liefde voor zijn vaderland klinken sowieso constant door in Bach zijn doen en laten. ‘Hij is altijd klaar voor inspectie’, zegt zijn vrouw op een gegeven moment, verwijzend naar haar altijd onberispelijk geklede man. Het spelen van het volkslied, dat steevast voor NBA-wedstrijden plaatsvindt, is voor hem daarnaast een bijna heilig moment. Als de Bulls regelen dat een iemand ter afwisseling het volkslied een keer fluit, trilt Bach van woede. En zijn sympathie voor de oorlog in Irak, begin jaren negentig, steekt Bach niet onder stoelen of banken als hij een groot portret van de conservatieve minister van defensie Donald Rumsfeld schildert.

Bach beleeft gelukkige, succesvolle tijden bij de Bulls, maar in de zomer van 1994 wordt zijn contract niet verlengd. Het besluit komt voor Bach als een donderslag bij heldere hemel. Het gerucht gaat dat de Bulls ontstemd zijn over zijn bijdragen aan het boek ‘The Jordan Rules’. Daarin wordt zonder franje de keerzijde van Jordans ultra-competitieve karakter geschetst. Zo zou hij ongrijpbaar zijn voor coaches en teamgenoten het bloed onder de nagels vandaan halen om ze scherp te houden. Bach zou Jordan daarnaast regelmatig aangemoedigd hebben om in het veld gewoon zijn gang te gaan, in plaats van zich aan de teamstrategie te houden. Allemaal nonsens, aldus Bach. Maar wat er nu werkelijk speelt is tot op de dag van vandaag niet duidelijk. Ook tijdens mijn telefoongesprekken met hem ontwijkt hij het onderwerp zorgvuldig.

     Zijn vertrek bij de Bulls blijft ontzettend pijn doen. Zijn huwelijk met Eileen strandt na vijfenveertig jaar en de stress van zijn bestaan als NBA-coach wordt groter en groter. Op een zekere dag in 1995 voelt de 71-jarige Bach, die inmiddels assistent is bij de Charlotte Hornets, zich niet goed. Hij rijdt naar het ziekenhuis en krijgt ter plekke een hartaanval. De dokters weten zijn leven te redden maar zijn bijna-doodervaring, met tunnels, licht en een visioen van zijn graf, maakt diepe indruk op Bach. Hij besluit het rustiger aan te gaan doen, onder meer door een oude hobby op te pakken; hij gaat weer schilderen. Hij let daarnaast beter op wat hij eet en begint elke dag met een wandeling of een bezoekje aan de sportschool. Hij zegt niet langer geobsedeerd te zijn door zijn werk.

     Maar Bach kan niet stilzitten. En dus blijft hij coachen. Bij de Hornets en later bij de Detroit Pistons en de Washington Wizards. Michael Jordan maakt daar in 2001 zijn tweede comeback in de NBA en zorgt ervoor dat Bach een plekje op de bank krijgt. In 2003 keert de inmiddels 79-jarige Bach vervolgens terug op het oude nest, bij de Bulls. Drie jaar later, in 2006, zegt hij de NBA formeel vaarwel. Maar zelfs jaren later vragen coaches hem nog regelmatig telefonisch om advies.

Zodra hij de NBA in 2006 vaarwel zegt maakt Bach een rondreis door Europa. Hij bezoekt ook Nederland, loopt een dagje rond in Amsterdam en drinkt er op een terras een biertje. Bach herinnert zich Nederland als strak georganiseerd. ‘En zulke vitale mensen… Iedereen zit op de fiets of is aan het wandelen!’

In een archief in Amsterdam zoekt hij naar informatie over zijn Nederlandse afkomst, want die blijft hem boeien. Maar hij komt niet ver, door de taalbarrière en een gebrek aan tijd. Het gouden horloge, de Nederlandse woorden die zijn grootvader gebruikte; Bach legt zich erbij neer dat dit de meest tastbare links met zijn Nederlandse achtergrond blijven.

Maar eind 2015, als Bach voor mij onbereikbaar is geworden wegens zijn snel afnemende gezondheid, ga ik door met speuren waar zijn zoektocht eindigde. Het gouden horloge, zo kom ik te weten, werd ooit gebruikt door Johnny’s overgrootvader Johannes Hugo Bach. Die wordt in 1834 geboren in Deventer, enkele generaties nadat de Bachs vanuit Duitsland naar Nederland komen. In hartje Deventer, aan de voet van de grote Lebuïneskerk en praktisch aan de oever van de IJssel, drijft Johannes’ vader samen met zijn vrouw Petronella – geboren in Harderwijk – een hoeden- en pettenwinkel. Later verhuist hij naar Kampen en is daar werkzaam in de productie en handel van textiel. In december 1870 wordt daar Johnny’s grootvader geboren. Die trouwt uiteindelijk in Amsterdam met de Amsterdamse Antje, waarna het stel naar Amerika emigreert.

De roots van Johnny Bach, de persoonlijke coach van de beste basketballer ooit, liggen dus onder meer in Amsterdam, Kampen en Deventer. Wie had dat gedacht?

Van de Amerikaanse basketbalcoach John Quinn, die mij in 2014 in contact brengt met Johnny, verneem ik tijdens de eerste dagen van 2016 dat Johnny nauwelijks nog eet. Ik spreek met hem af dat ik hem zo snel mogelijk doorstuur wat ik over Johnny’s achtergrond heb gevonden. Dat zijn grootvaders tweede naam, die op het horloge als een ‘G’ gegraveerd staat, niet George was maar Gijsbertus. Dat hij niet in Amsterdam geboren was maar in Kampen, destijds een klein vissers- en industriestadje aan een rivier genaamd de IJssel. Dat de Bachs uit ‘mijn’ Deventer kwamen, een hoedenwinkel hadden in een straat bij mij om de hoek. En dat ze twee, drie generaties daarvoor vanuit het midden van Duitsland naar Nederland kwamen.

Quinn neemt de door mij doorgestuurde informatie mee naar Bach, die omringd door familie en vrienden langzaam dit leven verlaat. ‘Gisteren was ik bij Bach in het hospice’, mailt Quinn op een ochtend. ‘Hij ligt in een soort coma en is dicht bij de dood. Hij heeft al dagenlang niet meer gegeten. Ik heb hem voorgelezen wat je mij gestuurd hebt en hij pakte mijn hand toen wat steviger beet. Zijn familie was geraakt door de moeite die je hebt gedaan. Ik hou je op de hoogte.’

De volgende dag is de dood van Bach groot nieuws in de Amerikaanse basketbalwereld. Voor de man die als kind de Grote Depressie meemaakte, die als marinier tijdens de Tweede Wereldoorlog vocht, die een hardstilstand overleefde, die ooit elke dag met veel bravoure het trainingscomplex van de Bulls binnenwandelde, bleek 18 januari 2016 zijn eigen ‘mooie dag om te sterven.’ Phil Jackson, Michael Jordan en andere voormalige NBA-sterren roemen hem. ‘Hij was meer dan een coach voor mij’, reageert Jordan. ‘Hij was een echte vriend.’

‘Verdrietig om te vernemen dat hij is overleden’, mail ik Quinn. ‘Maar ik prijs mijzelf gelukkig dat ik hem vorig jaar drie keer uitgebreid heb kunnen spreken.’ En eigenlijk geeft het nog veel meer voldoening dat ik vervolgens nog wat terug kon doen. Ik was net op tijd.